Oude meesters en tekeningen

Bij het horen van het woord ‘tekening’ kregen vele oude meesters niet hetzelfde idee als wij nu. Een tekening was voor hen in de eerste plaats een ondertekening: dit speelde een zeer grote rol in het artistieke proces. De ondertekening werd aanbracht op de geprepareerde drager als eerste stap naar een schilderij. Meestal werden droge materialen als zwart krijt of houtskool gebruikt, maar soms ook vloeibare materialen als inkt. Deze zijn veelal goed zichtbaar op infrarood-reflectografie (IRR), en geven ons dus een goed inzicht in het creatieproces van de oude meester. Een onafgewerkt werk zoals dat van Jan Van Eyck kan de ondertekening blootleggen.

Naast de ‘ondertekening’ was ook de voorstudie of schets een belangrijke soort tekening voor de oude meesters. Deze zijn meestal slechts deels afgewerkt en focussen slechts op een bepaald deel van de uiteindelijke compositie.

De echte verzelfstandiging van de tekening als autonoom genre zoals we die vandaag kennen, kwam er met oud meester Albrecht Dürer. Hij tekende als eerste een volledig op zichzelf staande tekening, zonder de bedoeling te hebben om die nog via een ander medium te ‘vervolledigen’. Dit werk werd geschilderd in 1502, is nu bekend als ‘jonge haas’ en bevindt zich in het Albertina te Wenen.

Het verzelfstandigen van de tekening was een belangrijke impuls voor zowel de grafische als beeldende kunsten: bekende werken (vooral die van grote meesters) werden massaal nagetekend en reisden de hele wereld rond. Op die manier konden kunstenaars aan de andere kant van Europa/ de wereld een gelijkaardige compositie of stijl overnemen in hun gravures, etsen of antieke schilderijen.