Leermeesters en hun leerlingen in de 17de eeuw

In de zogenaamde Gouden Eeuw was schilderen een ambacht dat je, mits je talent had, kon leren bij een meesterschilder. Rembrandt bijvoorbeeld, was zelf een jaar of dertien toen hij als leerling aan de slag ging bij de Leidse schilder Jacob van Swanenburgh. Schildersleerlingen woonden vaak bij hun leermeester in en kregen daar ook te eten, in ruil voor het leergeld dat hun ouders hem betaalden. Bij dit systeem gold het volgende principe; hoe befaamder de leermeester, hoe hoger de leerprijs. Rembrandt bijvoorbeeld, kon door zijn bekendheid al honderd gulden per jaar vragen voor het opleiden van een leerling. De werkdagen voor zo’n leerling duurde vaak zo’n twaalf uur. Doorgaans moesten de jongens diverse hand- en spandiensten verrichten. Taken als het wrijven van de verf, het spannen van doeken op hun spieraam en het aanbrengen van de grondering op doek of paneel waren voor hen besteed doordat de oude meester hier geen tijd voor had. Gevorderde leerlingen mochten hun leermeester assisteren, door bijvoorbeeld de achtergrond of de handen te schilderen. Deze werkwijze, die wijdverspreid was in heel Europa, maakt het niet eenvoudig om vandaag nog te bepalen welke 17de eeuwse schilderijen eigenhandig zijn of niet.

Zo had Rembrandt de gewoonte om de door zijn leerlingen vervaardigde schilderijen die hem bevielen zelf te signeren, zodat ze voor een hogere prijs verkocht konden worden.