De samenwerking tussen kunstenaars en het aspect van de atelierpraktijk tijdens de 17de eeuw

De zogenaamde Gouden Eeuw was naast de periode van een florerende kunstmarkt en - productie ook bij uitstek de eeuw van de atelierpraktijk. Bij talloze restauratie’s van 17de-eeuwse antieke schilderijen merkt men dan ook meerdere handen die betrokken waren bij het aanvullen van een ontwerp of ondertekening van het werk. De notie van de kunstschilder werd toen namelijk verder uitgebreid; naast louter schilder werd hij ook een belangrijke organisator binnen een coöpererend systeem tussen verschillende assistenten op de werkvloer. “Gedachtig aan het oud spreekwoort, veele handen maaken makkelyk werk”, zo vat de 17de-eeuwse schilder en schrijver Jacob Campo Weyerman het nut van samenwerking samen. De meester in kwestie kan doelmatiger werken en hoeft zich dusdanig niet te focussen op draperieën in de achtergrond of stillevenelementen.

Ook de effeciëntie van het bedrijf werd enorm vergroot. Arbeidsverdeling levert vaak specialisatie en een grote toename van de hoeveelheid werk die geproduceerd wordt op. Ook de kwaliteit gaat erop vooruit doordat ieder zich toelegt op de taak waarvoor zijn geschiktheid, zijn aanleg, het grootst is. Dit resulteert in een beter uitvoering. De zogenaamde ‘prestigesamenwerkingen’, co-producties van vermaarde meesters, waren eveneens enorm populair. Het meest toonaangevende voorbeeld van een bloeiende atelierpraktijk uit deze periode is waarschijnlijk het grote atelier van de Vlaamse Oude Meester Peter Paul Rubens, dat later vaak als model gebruikt werd.