De meesterproef bij de gilde

Voor de studie van antieke schilderijen van oude meesters is inzicht in het gildensysteem van cruciaal belang: zonder lidmaatschap bij de Sint-Lucasgilde was het zo goed als onmogelijk om als antiek schilder aan het werk te gaan. Een aspirerend kunstenaar diende eerst enkele jaren als leerling in één of meerdere ateliers en werkte vervolgens een tijdlang als gezel bij een gevestigde meester, alvorens hij zich kandidaat kon stellen voor het meesterschap. Daarvoor moest men vaak een zogenaamde meesterproef volbrengen en deze ter goedkeuring voorleggen aan de gildelieden. Met dat zogenaamde meesterwerk moest de schilder zijn vaardigheid bewijzen. In sommige gilden was de opdracht vastgelegd: zo moesten Antwerpse kandidaat-meesters hun schildersbenodigdheden afbeelden en een ossenkop schilderen. Helaas zijn dit soort werken zelden overgeleverd. Elders kreeg de aspirant meer vrijheid; men vermoedt bijvoorbeeld dat het beroemde zelfportret van Judith Leyster haar meesterproef vormde voor de Haarlemse Sint-Lucasgilde. Als de opdracht vervuld en goedgekeurd was, diende de kandidaat ook te bewijzen dat hij voldoende middelen had om een winkel in te richten; veel gilden vroegen een zeker bedrag als toelatingsgeld. Als erkend meester in de gilde kreeg de schilder toegang tot de netwerken van voorname opdrachtgevers, mocht hij op zijn beurt leerlingen opleiden in een atelier en had hij toestemming om zijn werk te signeren.