Antwerpen als kunstcentrum in de 17de eeuw

De Vlaamse stad Antwerpen vervult tijdens de Gouden Eeuw een bijzondere rol in de productie van kunst. Naast belangrijke handels- en nijverheidsstad ontplooit de Scheldestad zich ook tot de bakermat van de 17de-eeuwse kunst. Deze prominente rol verklaart dan ook haar aantrekkingskracht tegenover antieke kunstenaars die vanuit omliggende regio’s vaak immigreren om er aan het werk te gaan. De welvaart was er namelijk zo hoog, dat de vraag om kunst alleen maar toenam. Het aanstormend talent van nieuwe kunstenaars bood dan ook maar al te graag een groot aanbod aan. Al snel ontstonden instellingen als bijvoorbeeld het befaamde Antwerpse Sint-Lucasgilde, waar de oude meesters in toetraden vooraleer ze hun beroep konden uitoefenen in de gegeerde stad. Hieruit ontsproten diverse schildersgroeperingen. De Antwerpse maniëristen, een anonieme groep laatgotische schilders uit de 16de eeuw, genoten er groot aanzien.

In de 17de eeuw, na de heropbouw van de stad na de Beeldenstorm, kende Antwerpen een ware artistieke vernieuwing onder een nieuwe generatie Vlaamse oude meesters zoals Peter Paul Rubens, Jacob Jordaens en Anthony van Dyck. Het is dan ook vooral aan hen te danken dat de stad zich manifesteerde als een kunstcentrum van de Vlaamse Barok.